173 Diep zijn en diep schijnen

Wie diep weet te zijn, streeft naar helder­heid; wie voor de menigte diep wil schijnen, streeft naar duisterheid. Want de menigte houdt alles voor diep waarvan zij de bodem niet kan zien: zij is zo vreesachtig en begeeft zich zo ongaarne te water.

163 Na een grote overwinning

Het beste van een grote overwinning is, dat zij de overwinnaar de vrees voor een nederlaag ontneemt. 'Waarom niet ook eens verliezen?'-zegt hij bij zichzelf: 'ik ben er nu rijk genoeg voor.'

142 Wierook

Boeddha zegt: 'vlei je weldoener niet!' Men herhale deze spreuk in een christelijke kerk:-zij reinigt op slag de lucht van al het christelijke.

125 De dolle mens

Hebben jullie niet gehoord van die dolle mens die op klaarlichte dag een lantaarn aanstak, de markt op liep en onophou­delijk schreeuwde: 'Ik zoek God! Ik zoek God!'-Omdat er daar juist veel van die lieden bijeenstonden die niet aan God geloofden, ver­wekte dit groot gelach. Is hij soms verloren gegaan? zei de een. Is hij verdwaald als een kind? zei de ander. Of heeft hij zich verstopt? Is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan? naar het buitenland ver­trokken?-zo schreeuwden en lachten zij door elkaar. De dolle mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blikken. 'Waar God heen is?' riep hij uit. 'Dat zal ik jullie vertellen! Wij heb­ben hem gedood,-jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben wij dit gedaan? Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrin­ken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon uit te vegen? Wat hebben wij gedaan, toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, alle kanten op? Is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets? Voelen we de adem van lege ruimte in het gezicht? Is het niet kou­der geworden? Is het niet voortdurend nacht en steeds meer nacht in aantocht? Moeten er 's morgens geen lantaarns aangestoken wor­den? Horen wij nog niets van het rumoer van de doodgravers, die God begraven? Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding? -ook goden raken in ontbinding! God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe moeten wij ons troosten, wij moorde­naars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste wat de wereld tot dusver bezeten heeft, is onder onze messen leeggebloed, - wie wist dit bloed van ons af? Met welk water kunnen wij ons reinigen? Welke zoenoffers, welke heilige spelen zullen wij moeten bedenken? Is niet de grootte van deze daad te groot voor ons? Moeten wij niet zelf goden worden om haar zelfs maar waardig te schijnen? Nooit was er een grotere daad, - en wie er ook na ons geboren wordt, hij behoort vanwege deze daad tot een hogere geschiedenis dan alle ge­schiedenis tot dusver geweest is!'-Hier zweeg de dolle mens en keek opnieuw zijn toehoorders aan: ook zij zwegen en keken bevreemd terug. Ten slotte gooide hij zijn lantaarn op de grond, zodat die in stukken sprong en uitdoofde. 'Ik kom te vroeg,' zei hij toen, 'het is mijn tijd nog niet. Deze ongelooflijke gebeurtenis is nog onderweg, ze wandelt nog rond,-het is nog niet tot de oren der mensen door­gedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht der ge­sternten heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig om gezien en ge­hoord te worden, ook nadat ze al verricht zijn! Deze daad is nog steeds verder van hen af dan de verste gesternten, - en toch hebben ze haar verricht!'-Men vertelt verder dat de dolle mens diezelfde dag nog verscheidene kerken binnengedrongen is en daar zijn requiem aeternam deo aangeheven heeft. Naar buiten gebracht en ter ver­antwoording geroepen, zou hij telkens alleen maar herhaald hebben: 'Wat zijn deze kerken eigenlijk nog, als ze niet de graven en grafmo­numenten van God zijn?'-

111 Oorsprong van het logische

Hoe is de logica in het menselijk hoofd ontstaan? Vast en zeker vanuit onlogica, waarvan het rijk van oor­sprong onmetelijk moet zijn geweest. Maar ontelbaar vele wezens die anders redeneerden dan wij thans redeneren, zijn te gronde ge­gaan: het kon altijd nog 'waarder'! Wie bijvoorbeeld het 'gelijke' niet vaak genoeg wist te vinden, op het gebied van de voeding of op het gebied van de gevaarlijke dieren, die dus te langzaam subsumeerde, te voorzichtig was in het subsumeren, had slechts een kleinere kans te blijven voortbestaan dan degene die bij elke gelijkenis maar met­een tot gelijkheid besloot. Maar de overwegende drang, gelijkenis als gelijkheid te behandelen, een onlogische drang-want op zichzelf bestaat er geen gelijkheid-, juist die heeft de grondslag gelegd voor alle logica. Zo moest ook, opdat het begrip substantie kon ontstaan, dat onontbeerlijk is voor de logica hoewel er in de strengste zin van het woord in de werkelijkheid niets aan beantwoordt, - gedurende lange tijd het wisselende aan de dingen niet gezien en niet ervaren worden; de onnauwkeurig waarnemende wezens hadden een voor­sprong op hen die alles 'in stromende beweging' zagen. Op zichzelf houdt elke hoge mate van voorzichtigheid in het redeneren, elke sceptische drang, een groot gevaar in voor het leven. Er zouden geen levende wezens behouden zijn als niet de tegenovergestelde drang, liever te bevestigen dan het oordeel uit te stellen, liever te dwalen en te verzinnen dan af te wachten, liever in te stemmen dan te ontkennen, liever te oordelen dan rechtvaardig te zijn-uitzonder­lijk sterk was aangekweekt. -Het verloop van logische gedachten en redeneringen in ons huidig brein beantwoordt aan een proces, een strijd van driften die elk voor zich allemaal zeer onlogisch en on­rechtvaardig zijn; gewoonlijk vernemen wij alleen het resultaat van de strijd: zo snel en zo verborgen speelt dit oeroude mechanisme zich tegenwoordig in ons af.

108 Nieuwe gevechten

Toen Boeddha dood was, vertoonde men nog eeuwenlang zijn schaduw in een grot, - een enorme huiveringwek­kende schaduw. God is dood: maar zoals de menselijke aard nu een­maal is, zullen er misschien nog millennia lang grotten bestaan waar­in men zijn schaduw vertoont.-En wij-wij moeten ook nog zijn schaduw overwinnen!

61 Ter ere van de vriendschap

Dat het gevoel van vriendschap in de Oudheid doorging voor het hoogste gevoel, hoger zelfs dan de zo­zeer geroemde trots van de zelfgenoegzame en wijze, ja, als het ware voor zijn enige en nog heiliger zuster: dat wordt zeer goed uitge­drukt door het verhaal van de Macedonische koning die een wereldverachtende filosoof uit Athene een talent ten geschenke gaf en dit van hem terug ontving. 'Hoezo?' sprak de koning. 'Heeft hij dan geen vriend?' Hiermee wilde hij zeggen: 'Ik respecteer deze trots van de wijze en onafhankelijke man, maar ik zou zijn menselijkheid nog hoger respecteren wanneer de vriend in hem de overwinning op zijn trots behaald had. Voor mij heeft de filosoof zich verlaagd door te laten blijken dat hij een van de beide hoogste gevoelens niet kent, -en wel het hoogste van beide!'

54 Het bewustzijn van de schijn

Hoe magnifiek en nieuw en tegelijker­tijd hoe akelig en ironisch voel ik mij met mijn kennis tegenover het bestaan in zijn geheel! Ik heb bij mezelf ontdekt dat de oude mensen­ en dierenwereld, de hele oertijd zelfs, het hele verleden van alle, voor indrukken ontvankelijke Zijn, in mij voortdicht, voortbemint, voorthaat, voortconcludeert, - ik ben plotseling midden in deze droom ontwaakt, maar enkel tot het bewustzijn dat ik nu eenmaal droom en dat ik verder dromen moet om niet te gronde te gaan: zo­als de slaapwandelaar verder moet dromen om niet ten val te komen. Wat betekent 'schijn' nu voor mij! Waarachtig niet de tegenstelling tot een of ander wezen,-wat weet ik over welk wezen dan ook te vertellen, anders dan juist de predikaten van de schijn ervan! Waar­achtig niet een dood masker dat men een onbekende x zou kunnen opzetten en ook weer afnemen! Schijn is voor mij juist datgene wat invloed uitoefent en leeft, iets wat in zijn zelfspot zo ver gaat mij te laten voelen dat hier niets meer is dan schijn en dwaallicht en spokendans,-dat te midden van al deze dromers ook ik, 'de kennende', mijn dans dans, dat de kennende een middel is om de aardse dans te rekken, en in zoverre een van de ceremoniemeesters van het bestaan is, en dat de verheven doortastendheid en samenhang van alle kennis misschien het hoogste middel is en zijn zal om de algemeenheid van de dromerij en het onderlinge begrip van al deze dromers en juist daardoor de duurzaamheid van de droom in stand te houden.

51 Waarheidszin

Niets dan lof heb ik voor elke vorm van scepsis waarop het mij geoorloofd is te antwoorden: 'Laten we het maar eens proberen!' Maar van alle dingen en alle vragen die geen experi­ment toelaten, wil ik niets meer horen. Dit is de grens van mijn 'waarheidszin': want daar verliest de dapperheid haar recht.

42 Arbeid en verveling

Arbeid zoeken omwille van het loon-in dat op­zicht zijn in alle geciviliseerde landen momenteel vrijwel alle men­sen aan elkaar gelijk; voor hen allen is arbeid een middel, en niet het doel zelf; om welke reden zij dan ook in de keus van de arbeid wei­nig kieskeurig zijn, vooropgesteld dat ze rijkelijk winst oplevert. Nu zijn er ook mensen, veel zeldzamer, die liever te gronde willen gaan dan zonder plezier te werken: die kieskeurige, moeilijk tevreden te stellen typen, die niet met een rijkelijke winst gediend zijn, wanneer de arbeid zelf niet de winst aller winsten is. Tot deze zeldzame men­sensoort behoren kunstenaars en contemplatieven in alle soorten en maten, maar ook al de lediggangers die hun leven op jacht, op reis of met liefdesaangelegenheden en -avonturen doorbrengen. Zij allen willen arbeid en gebrek, voorzover deze verband houden met lust, en desnoods zelfs de zwaarste en hardste arbeid. Voor het overige echter zijn zij van een gedecideerde traagheid, zelfs wanneer verar­ming, schande, gevaar voor gezondheid of leven aan deze traagheid vast zouden zitten. Zij zijn minder bevreesd voor de verveling dan voor de arbeid zonder lust: ze hebben zelfs veel verveling nodig, wil hun arbeid slagen. Voor de denker en voor iedere fijngevoelige geest is verveling de onaangename 'windstilte' van de ziel, die aan een voorspoedige vaart en aan de onbekommerde winden voorafgaat; hij moet haar verdragen, moet haar uitwerking bij zichzelf afwachten: -en juist dat is het wat geringere naturen onder geen beding over zich kunnen verkrijgen! Verveling op alle mogelijke manieren verjagen is banaal, net zoals arbeiden zonder lust banaal is. Misschien zijn de Aziaten wel superieur aan de Europeanen omdat ze in staat zijn tot langduriger, diepere rust; zelfs hun narcotica werken langzaam en vereisen geduld, in tegenstelling tot de stuitende abruptheid van het Europese gif, de alcohol.

II Het bewustzijn

De bewustheid is de laatste en uiteindelijke ontwik­keling van het organische en dus ook het minst voltooid en krachtig. Uit de bewustheid vloeien ontelbare fouten voort, die maken dat een dier, een mens eerder dan nodig zou zijn te gronde gaat 'aan het noodlot', zoals Homerus zegt. Zou het behoudende verbond der instincten niet zoveel machtiger zijn, zou het over het algemeen niet als regulerende factor dienen, dan zou de mensheid onvermijdelijk aan haar verkeerd oordelen en fantaseren met open ogen, aan haar lichtgelovigheid en gebrek aan grondigheid, kortom juist aan haar bewustheid te gronde gaan: beter gezegd, zonder dit verbond zou zij al lang niet meer bestaan! Voordat een functie voldoende ontwikkeld en rijp is, is zij een gevaar voor het organisme, en het is een goed ding, dat zij zo lang getiranniseerd wordt! Ze wordt dus danig geti­ranniseerden niet in de laatste plaats door de trots op de bewust­heid! Men is van mening hier met de kern van de mens te maken te hebben, met wat er duurzaam, eeuwig, definitief en het meest oor­spronkelijk aan hem is! Men beschouwt de bewustheid als een vaste gegeven grootheid! Ontken haar groei, haar intermittenties! Vat haar op als 'eenheid van het organisme'!-Deze bespottelijke over­schatting en miskenning van het bewustzijn heeft een belangrijk en zeer nuttig gevolg, en wel dat hierdoor een al te snelle ontwikkeling van het bewustzijn verhinderd wordt. Omdat de mensen meenden de bewustheid reeds te bezitten, hebben zij zich weinig moeite getroost om haar te verwerven en dat is nog steeds zo! Het is nog altijd een gloednieuwe en pas nu voor het menselijk oog opdoemende, nog nauwelijks duidelijk herkenbare taak het weten in zichzelf in te lijven en instinctief te maken,-een taak, die slechts onderkend wordt door diegenen die begrepen hebben dat tot dusverre uitsluitend onze dwa­lingen ons in het bloed zaten en dat al onze bewustheid op dwalingen teruggaat!

Mijn geluk

Ik ben het zoeken meer dan zat: Nu heb ik geleerd te vinden. Sinds ik de wind eens tegen had, Zeil ik met alle winden.