54 Het bewustzijn van de schijn

Hoe magnifiek en nieuw en tegelijker­tijd hoe akelig en ironisch voel ik mij met mijn kennis tegenover het bestaan in zijn geheel! Ik heb bij mezelf ontdekt dat de oude mensen­ en dierenwereld, de hele oertijd zelfs, het hele verleden van alle, voor indrukken ontvankelijke Zijn, in mij voortdicht, voortbemint, voorthaat, voortconcludeert, - ik ben plotseling midden in deze droom ontwaakt, maar enkel tot het bewustzijn dat ik nu eenmaal droom en dat ik verder dromen moet om niet te gronde te gaan: zo­als de slaapwandelaar verder moet dromen om niet ten val te komen. Wat betekent 'schijn' nu voor mij! Waarachtig niet de tegenstelling tot een of ander wezen,-wat weet ik over welk wezen dan ook te vertellen, anders dan juist de predikaten van de schijn ervan! Waar­achtig niet een dood masker dat men een onbekende x zou kunnen opzetten en ook weer afnemen! Schijn is voor mij juist datgene wat invloed uitoefent en leeft, iets wat in zijn zelfspot zo ver gaat mij te laten voelen dat hier niets meer is dan schijn en dwaallicht en spokendans,-dat te midden van al deze dromers ook ik, 'de kennende', mijn dans dans, dat de kennende een middel is om de aardse dans te rekken, en in zoverre een van de ceremoniemeesters van het bestaan is, en dat de verheven doortastendheid en samenhang van alle kennis misschien het hoogste middel is en zijn zal om de algemeenheid van de dromerij en het onderlinge begrip van al deze dromers en juist daardoor de duurzaamheid van de droom in stand te houden.